1. Ik (kijken) graag tv.
2. Zijn neus (bloeden).
3. Waarom (antwoorden) jij nooit?
4. Jan (groeien) heel snel.
5. Wij (roeien) graag.
6. Die bloem (ruiken) heel lekker.
7. (fietsen) jullie graag?
8. Ze (houden) van jou.
9. Wij (trouwen) in september.
10. De eend (broeden) haar ei uit.
11. De politieagente (tasten) hem af.
12. (gebruiken) jij melk in je koffie?
13. Mieke (liegen) heel veel.
14. Ik (worden) 12 jaar.
15. De wind (waaien) uit het oosten.