de onvoltooid verleden tijd

Invuloefening

Vul de tekst aan door de werkwoorden tussen haakjes te vervoegen in de onvoltooid verleden tijd.
De 3 biggetjes – Roald Dahl

Het dier dat ik het leukste vind,
is een big, dat varkenskind.
Biggen zijn snugger, biggen zijn kien,
edel en deftig. Hoewel, je zult zien:
soms als uitzondering op de regel,
kom je een oliedom biggetje tegen.
Wat zou je zeggen als je op een dag
een strooien biggenhuisje (zien)?
De wolf, die zo’n huis (zien) staan,
(likken) zijn lippen: ‘Die big gaat eraan!’
‘Biggetje Big, doe open en vlug!’
‘Nee, voor geen goud!’ (roepen) het biggetje terug.
‘Dan zal ik stormen en razen
en je huisje omblazen!’
Het biggetje (bibberen) en (bidden),
maar daar (blazen) de wolf zijn huisje plat.
‘Ha! (roepen) hij. ‘Varkenskluif en spek,
‘dat is allemaal lang niet gek!’
Hij (schrokken) hem op met grote haast
en (bewaren) zijn staartje voor ’t laatst.
Een tikje gezwollen (lopen) Wolf door
en wat (komen) hij tegen? Ja, hoor!
’n Biggenhuisje, wankel en wrak en
dit keer gemaakt van teen en takken.
‘Biggetje Big, doe open en vlug!’
‘Nee, voor geen goud!’ (roepen) het biggetje terug.
‘Dan zal ik stormen en razen
en je huisje omblazen!’
‘Oké,’ (zeggen) de wolf, ‘daar gaat ie dan,’
en (blazen) zo hard als een wolf maar kan.
Het biggetje (gillen): ‘Heb medelij!
Je buik is al vol, kan toch niks meer bij.
We kunnen er over praten?’ (vragen) hij.
‘Dàt zou je wel willen, makker,’
(zeggen) wolf en (verslinden) de stakker.
‘Twee malse varkentjes,’ (roepen) de rover,
‘en nog heb ik een plaatsje over!’
Hij (wrijven) over zijn uitpuilende maag
en (zeggen): ‘Ik eet nu eenmaal graag.’
Toen (sluipen) hij stilletjes als een muis
al naar het derde biggenhuis.
Daar (zijn) ook een biggetje dat
ontzettend in de piepzak (zitten).
Maar nu (lopen) het heel anders, want
de big (zijn) slim en bijdehand.
Voor hem geen stro en ook geen hout,
hij had zijn huis van STEEN gebouwd.
‘Mij krijg je niet!’ (roepen) Big kordaat.
‘Ik blaas je plat!’ (brullen) Wolf kwaad.
‘O ja? Dan heb jij, ouwe jongen,
wel een paar super sterke longen.’
En wat de wolf ook (blazen) en (blazen),
het (zijn) heus allemaal voor niets.
‘Nou ja, dan blaas ik je niet OM,
maar OP,’ (zeggen) Wolf met woest gegrom.
‘Vannacht, als jij geen barst meer ziet,
blaas ik je op met dynamiet.’
‘Jij schoft,’ (roepen) Big, ‘doe je dat echt?
Wat ben je toch afschuwelijk slecht.’
Hij heeft geschrokken en ontsteld
meteen Roodkapje opgebeld.
‘Hallo?’ (roep) zij. ‘Hallo, wie is dat?
O Big, ben jij het. Is er wat?’
Big (roepen): ‘O help mij juffrouw Kapje.
O alstublieft, het is geen grapje.’
‘Natuurlijk’ , (zeggen) ze levendig. ‘Wat is er dan?’
‘Een wolf!’ (roepen) Big. ‘Wilt u mij helpen? Ik (horen) dat
u meer met wolven te doen hebt gehad.’
‘O bovenste beste Big!’ (roepen) zij,
‘Dat is mijn liefste liefhebberij.
Ik (wassen) net mijn haar, alleen,
maar als ’t droog is, kom ik meteen.’
Iets later (komen) ze, fraai gekapt,
door de bossen aangestapt.
Daar (staan) Wolf, voorovergebogen,
met zijn gele, gloeiende ogen.
Laag bij de grond, klaar voor de sprong,
terwijl het kwijl (druipen) van zijn tong.
Weer (trekken) ’t meisje in een wipje
de revolver uit haar slipje
en (schieten) de wolf, ongelogen,
precies tussen zijn gele ogen.
Big, die (toekijken) vanachter de ruiten,
(juichen) ‘Bravo!’ en (rennen) naar buiten…
O Big, weet dat je op moet passen
voor dames uit de hoogste klassen.
Niet alleen loopt Roodkapje nu rond
in TWEE jassen van wolvenbont,
ook draagt zij vaak, het spijt me zeer,
een weekendtas van VARKENSLEER.